(zweette uit, heeft uitgezweet),
1. als zweet uitdrijven, uitwasemen: de mens zweet per dag ongeveer 600 g vocht uit; de plant zweet een kleverige substantie uit’, de muren zweten, vocht uit; — (Zuidn.) dat zal hij moeten uitzweten, bezuren;
2. door zweten verdrijven, doen genezen : een verkoudheid uitzweten ; —
uitdrijven of afscheiden door langzame temperatuurverhoging in een bad: paraffineolie uitzweten uit gekorrelde paraffine.