Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Uittijgen

betekenis & definitie

(toog uit, heeft en is uitgetogen),

1. (onbep. w. niet meer in gebr.) uittrekken : het schuttend zwaard, voor de onschuld uitgetogen (Staring);
2. zich op weg, op reis begeven : tot de jacht gerust, was mijn Herman uitgetogen (Staring).

[geen samenst. is wij togen er op uit; zie Tijgen].

< >