Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Toog

betekenis & definitie

I. TOOG

m. (togen), (Zuidn.)
1. het togen, tonen ; — (hist.) soort van tableau vivant bij een toneelvertoning;
2. toonbank.

II. TOOG.

m. (togen),
1. (bouwk.) segment- of steekboog; (ook) pijlhoogte van een boog of een formeel;
2. (gew.) sierlijk bewerkte bakslede;
3. verbreding van liet hoofdeind van een ledikant.

III. TOOG

m. (togen), (meest Zuidn.) toga.

IV. TOOG

m. (togen), teug, slok.

< >