(spaarde uit, heeft uitgespaard),
1. sparende onttrekken aan, winnen uit: het op zijn eigen kost en onderhoud uitgespaarde geld;
2. besparen, vrijhouden van: dat spaart hem veel moeite uit;
3. open laten, niet vullen (bedekken, verven enz.): in een muur een raampje uitsparen ; de uitgespaarde witte plekken.