Wat is de betekenis van uitsparen?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitsparen

(spaarde uit, heeft uitgespaard), 1. sparende onttrekken aan, winnen uit: het op zijn eigen kost en onderhoud uitgespaarde geld; 2. besparen, vrijhouden van: dat spaart hem veel moeite uit; 3. open laten, niet vullen (bedekken, verven enz.): in een muur een raampje uitsparen ; de uitgespaarde witte plekken.

2025-07-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitsparen

uitsparen - Werkwoord 1. besparen 2. openlaten Woordherkomst samenstelling van uit en sparen Verwante begrippen bezuinigen, sparen, uitwinnen, uitzuinigen

2025-07-25
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

uitsparen

Ruimte in een massa reserveren, bij het optrekken van een muur gedeelten ervan openlaten, b.v. voor een gang of een lichtopening in een muur. Ook voor materiaalbesparing of ter versiering of afwisseling (spaarnissen, -bogen, -velden).

2025-07-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitsparen

uitsparen - regelmatig werkwoord uitspraak: uit-spa-ren 1. door sparen overhouden ♢ door zuinig te doen heb ik deze maand 300 euro uitgespaard 2. open laten, niet invullen ♢ in de muur op het we...

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitsparen

v., útsparje, -sunigje, -skroarje, -tingje, -langje.

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitsparen

spaarde uit, h. uitgespaard (besparen, uitzuinigen): van zijn karig loon weet hij nog wat uit te sparen; een kleinigheid uitsparen.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitsparen

('uit) (spaarde uit, heeft uitgespaard) 1. besparen met het oog op later gebruik : van zijn loon wat -. Syn. ➝ besparen. 2. vrijhouden, niet gebruiken een paar schoenen -.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Uitsparen

(spaarde uit, heeft uitgespaard), 1. uitzuinigen, besparen: het op zijn eigen kost en onderhoud uitgespaarde geld; (fig.) dat spaart hem veel moeite uit; 2. open laten, niet vullen (bedekken, verven enz.) de uitgespaarde witte plekken.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

UITSPAREN

UITSPAREN - (spaarde uit, heeft uitgespaard), besparen (inz. met moeite): eenig geld voor den ouden dag uitsparen; dat spaart hem veel moeite uit; vrijhouden, niet gebruiken, niet verven: in een muur een raampje uitsparen; plekken in het verfgoed uitsparen. UITSPARING, v. (-en).