I. (toeterde, heeft getoeterd), herhaaldelijk toeten; — (van personen) de uitkijk toeterde tweemaal op zijn hoorn; het toeteren der taxichauffeurs; — door toeten te kennen geven: door de toeter toeterde de kapitein „vooruit”; — (van een auto, een schip en derg.) toeterend baant de auto zich een weg door het volk; — (van een hoorn) de claxon toeterde een hese schreeuw.
II. (teerde toe, heeft toegeteerd), met teer dichtstrijken: de reten van een boot toeteren.