I. m. (-s),
1. persoon die toet, die op een hoorn blaast;
2. min of meer hoornvormig instrument waarmee men een toetend geluid voortbrengt: de toeter van een auto; — bep. gezegd van die kokervormige papieren, blikken enz. voorwerpen welke als kinderspeelgoed of als feestartikel worden gebruikt;
3. (plat) mond als spreekorgaan: hou je toeter! hou je mond!;
4. (niet alg.) gedeelte van de telefoon waarin gesproken wordt; — hoorn die door slechthorenden gebezigd wordt. Zie ook Toeters.
II. m. (-s), (ongew.) stoot op een hoorn.