Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Toet

betekenis & definitie

I. m. (-en), TOETJE, o. (-s),

1. gespitste mond: ze maakte een toetje en dronk aan het fonteintje; luchtig maakte hij een toet van zijn lippen;
2. (niet alg.) kus: een toet geven;
3. (gemeenz.) mond, en vandaar: gezicht: ’t kind had een toetje vol slagroom; een leutige, frisse toet; — een toet trekken, een gezicht trekken; — hou je toet! zwijg!
4. liefkozend woord voor een kind of meisje: een lekkere toet, een schat, een lieveling;
5. (niet alg.) putje, kuiltje: het toetje van je navel;
6. wrong haar, knoetje: het haar in een toet dragen; een valse toet;hoewel ik er een hele toet haar kon instoppen, zakte de pet mij tot over de ogen;
7. (gew.) varken, bep. zeug; ook wel: jong varken.

II. tw., klanknabootsing van het geluid van een hoorn: toet! blaast de uitkijk op zijn hoorn.

< >