(sloeg toe, heeft en is toegeslagen).
1. (overg.) slaande binnen iemands bereik brengen, (iets) in iemands richting slaan: iem. de bal toeslaan;
2. (overg.) m. betr. t. een koop, door handslag sluiten; vervolgens ook: goedkeuren, er mee instemmen, sluiten: de koop toeslaan;
3. (onoverg.) een slag geven die doel moet treffen, soms bep.: raak slaan: pas op, ik sla toe, ik zal je raken, gevoelig treffen; hij slaat gaarne toe, hij wordt spoedig handgemeen; (oneig.) van een geboden gelegenheid gebruik maken, tot een beslissende handeling overgaan: door snel toeslaan kwam de vesting in onze. handen; m. betr. t. een koop of een aanbod in ’talg.: erop ingaan, toehappen: een mooi, rijk meisje, dat maar met toeslaan wacht tot de gewenste candidaat komt opdagen;
4. (overg.) met een slag sluiten: hij sloeg de deur met geweld achter zich toe;
5. (onoverg.) met een slag dichtgaan: 't gebeurt ieder ogenblik dat de deur toeslaat;
6. (onoverg. en overg.) van voorwerpen waarvan gescheiden delen bijeengebracht worden, inz. van boeken en derg.: dichtklappen: een toegeslagen boek; droog toegeslagen was;
7. (overg.) dichtmaken: de rivierarm wordt toegeslagen;
8. (onoverg.) (van een open lucht) dichtgaan: de lucht slaat toe; toeslaande lucht, die een hoge sluier (altostratus) vormt;
9. (onoverg. en overg.) (Zuidn.) (van de grond) ondoordringbaar maken of worden; toeslempen, dichtslempen: de akker is geheel toegeslagen.