(duwde toe, heeft toegeduwd),
1. in iemands richting duwen: hij duwde hem het spoorkaartje toe;
2. heimelijk toesteken, toestoppen: iem. wat geld toeduwen;
3. (iets) op harde toon (tot iem.) zeggen: iem. bittere verwijten toeduwen;
4. door duwen sluiten, dichtduwen: zodra ik de deur achter mijn rug had toegeduwd.