(stak toe, heeft toegestoken),
1. (een lichaamsdeel) in de richting van een persoon uitstrekken: zijn kind dat hem de armpjes toestak; hij stak mij de beide handen toe; (zegsw.) de toegestoken hand weigeren, zich niet willen verzoenen; het toesteken geschiedt om hulp te bieden; vandaar (Zuidn.) een hand(je) toesteken, enige hulp verlenen, een handje helpen;
2. (iets) met gestrekte arm overreiken, aangeven; van lange, smalle voorwerpen: in iemands richting steken: brieven die we elkaar in een boek of schrift toestaken;
3. (thans alleen Zuidn.) overhandigen, verschaffen; in ’t bijz. heimelijk geven, toestoppen: hij had haar eens een brood toegestoken toen ze honger en geen geld had;
4. een steekbeweging uitvoeren
met de overtuiging dat men treffen zal: hij stak toe en trof zijn slachtoffer in de borst;
5. door middel van spelden dichtmaken: een scheur met spelden toesteken;
6. (niet alg.) dichtnaaien, aan elkaar naaien: een gat in een kous toesteken;
7. (Zuidn.) toeduwen: ze stond op en stak de voordeur toe.