(snerpte, heeft gesnerpt),
1. op een pijnlijkewijze zwiepend of krachtig langs iets strijken ; striemen ; schrijnen: een snerpende geselroede; — (van -wind, koude enz.) een snerpende kou ; de regen die haar onophoudelijk in het gelaat snerpend striemde ;
2. (van woorden) door scherpte pijn doen, striemen : een snerpende toon ; een snerpend verwijt;
3. (van gewaarwordingen) pijn doen, schrijnen : een snerpend verdriet; de wonde snerpt;
4. een pijnlijk aandoend, schrijnend of schril geluid voortbrengen : een snerpende fluittoon; krakend en snerpend raspen de schaatsen over het ijs ; een snerpende zaag ging aan het knarsen.