Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SMOREN

betekenis & definitie

(smoorde, heeft en is gesmoord),

1. (overg.) verstikken, doen stikken, de ademhaling beletten: zij smoorde het kind onder een bed ; — soms in ruimere zin, ombrengen ; — zegsw. : niet in de wieg gesmoord zijn, een zeer hoge leeftijd bereikt hebben; — (oneig.) met een in tranen gesmoorde stem, van aandoening onduidelijk ; iets in zijn hart, in zijn boezem smoren, onderdrukken; (van een gebeurtenis) beletten openbaar te worden; —iets in de geboorte, in de kiem smoren, in den beginne onderdrukken;
2. (onoverg.) geen adem kunnen krijgen, stikken : in de modder smoren ; — het is hier om te smoren, het is hier verschrikkelijk warm ; hij smoort van dorst, heeft zware dorst; hij smoorde van het lachen, kon niet meer, stikte haast van het lachen ;
3. (fig.) zijn kracht verliezen, blijven steken, doodlopen: de locomotief, de kogel smoorde in het zand;
4. (overg.) met toevoeging van slechts weinig vocht (meestal ook enig vet) in een gesloten pan gaar laten worden: vlees, vis smoren; — (onoverg.) met weinig vocht en vet in een gesloten pan gaar worden : laat de kropjes sla zachtjes smoren ; — (zegsw.) iem. in zijn eigen vet gaar laten smoren, hem aan zijn lot overlaten, met zijn kwaadheid alleen laten;
5. (overg.) (Zuidn.) roken: een pijp tabak smoren;
6. (onoverg.) (Zuidn.) rook verspreiden, walmen ; — het smoort, het mist;
7. (overg.) aan rook blootstellen: pannen smoren, na het bakken met koolstof houdende dampen (van groenhout enz.) doortrekken, om er de blauwe kleur aan te geven;
8. (zeew.) diep in de golven duiken, waardoor de vaart belet wordt; het schip is achter zijn ankers gesmoord, het is in de grond gereden, gezonken; het schip smoorde onder zeil, is onder zeil vergaan.

< >