I. m.,
1. (Zuidn.) damp, rook ;
2. nevel, mist.
II. in de uitdr. de smoor in hebben, het land hebben, erg verstoord zijn over iets, bep. over een tegenvaller.
II. bn., verkorting van:
1. smoorlijk (verliefd) ;
2. smoordronken.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: