(<Fr.), bn. bw.,
1. betrekkelijk, betr. hebbend op of bepaald door de betrekking tot ieder der afzonderlijke zaken of personen waarvan sprake is, bijzonder: hun respectieve namen, de namen welke zij ieder voor zich dragen; allen trokken af naar hun respectieve woonplaatsen, ieder naar de plaats waar hij woonde;
2. respectievelijk.