(randde, heeft gerand),
1. (overg.) met een rand omgeven, van een rand voorzien: metaal randen, kartelen; guldens randen, versieringen, letters in de rand indrukken; — (meub.) opleghout randen, opleghout over de rand heen plakken, om zodoende zeer scherpe randen en net werk te verkrijgen, waar twee vlakken onder zekere hoek bij elkander komen;
2. (onoverg.) (van slaplanten) een afstervende rand krijgen rondom het blad: de kropsla is erg aan ’t randen gegaan.