(preutelde, heeft gepreuteld),
1. (gew.) pruttelen, borrelen : de pap begint al te preutelen ; de koffie preutelt te lang, dan is zij niet zo lekker meer;
2. prevelen, mompelen : preutelende prekers van ellende (Kuyper) ; Trien bromt en preutelt van profijt (J. v. Rijswijk).