(plette, heeft geplet),
1. hevig slaan, verbrijzelen, vergruizen : keien pletten ; lijnzaad pletten;
2. platslaan, — drukken, — persen enz.: metaal pletten; (boekdr.) (van gedrukte vellen) ze onder de pletpers brengen om de moet, die door het drukken ontstaat, te doen verdwijnen;
3. (onoverg.) plat worden, moeten krijgen: fluweel plet gauw.