(vergruisde, heeft en is vergruisd),
1.tot gruis maken of stoten, verbrijzelen : toen vergruisde ik ze als stof der aarde (2 Sam. 22 : 43); erts vergruizen; oneig.: verbrijzelen, stukslaan: het schip werd tegen de rotsen vergruisd; 2. tot gruis worden: de niersteen is vergruisd.