(<Fr.), o. (-en),
1. bekleding, bevloering met planken: het plankier van een vissersschuit, van een balkon; — houten bevloering boven het water achter huizen, om er op te kunnen wassen, spoelen enz.; zulk een houten bevloering langs dijken van kanalen enz., aan plaatsen waar vaartuigen aanleggen; — houten dansvloer buiten;
2. perron van een spoorwegstation;
3. (gew., inz. Zuidn.) stenen bevloering langs huis of stal; trottoir.