(ontwende, heeft en is ontwend),
1. (overg.) afwennen, de gewendheid aan iets doen verliezen: een hebbelijkheid waaraan men zich heeft ontwend, (ook) een hebbelijkheid, die men zich heeft ontwend.
2. (onoverg.) de gewendheid aan iets verliezen; afraken van: het spreken van vreemde talen was zij geheel ontwend; de drank ontwennen,