I. (snoerde om, heeft omgesnoerd), (w. g.) om het lijf snoeren: terwijl zijn schildknaap hem het harnas ontsnoerde;
II. (omsnoerde, heeft omsnoerd), (dicht.) als een snoer omgeven, als een snoer of band om iets bevestigd zijn: wien moet het graaflijk goud het blonde hoofd omsnoeren?