(kwam omhoog, is omhooggekonen),
1. naar boven, in de hoogte komen: het water komt omhoog; als de melk omhoog komt, moet je ze afzetten; —de zieke kan niet meer omhoogkomen, zich in bed oprichten ; — kom je even omhoog, boven, de trap op ; — het koren komt al omhoog, boven de grond;
2. (fig.) in hogere rang, in hogere betrekking, in de maatschappij vooruitkomen.