(neukte, heeft geneukt),
1. stompen, stoten: iem. in ’t water neuken;
2. (Zuidn.) foppen, bedriegen, verneuken;
3. (plat) zeuren, zaniken: lig niet te neuken ;
4. (plat) hinderen : dat neukt niet, dat dondert niet;
5. (plat) vleselijke gemeenschap met een vrouw hebben.