I. v. (-en),
1. vrouwenmuts die rondom aan de kant van neepjes is voorzien;
2. vrouw met zulk een muts op.
II. v. (neren), (Zuidn.) dorsvloer.
III. v. (neren), draaikolk, tegenstroom: juist in dat eind heeft de rivier veel neren; — (fig.) hij is of zit in de neer, het loopt hem tegen, hij zit in narigheid.