bn. bw., (in N.-Nederl. alleen in litt. t.),
I. bn.,
1. klein, gering: een luttele som;
2. weiüig : na luttel(e) weken;
II. bw., weinig, in geringe mate: dat zou u luttel voldoen; III. vnw., een kleine hoeveelheid : met luttel tevreden zijn ; — zelfst.: een luttel broods, een weinig.