I. (lensde, heeft gelensd),
1. (w. g.) ledigmaken: de regenbak lenzen;
2. (Zuidn.) betalen, afdokken; (Barg.) geven;
3. (Barg.) kijken: lens goed uit je doppen.
II. (lensde, heeft en is gelensd), (zeilv.) bij stormweer met weinig of geen zeil voor de wind varen.