m. (-ken),
1. gedeeltelijke breuk, knak: die steel heeft een knik; — een valse knik, lusvormige ombuiging ;
2. zijdelingse uitwijking, buiging van een staaf die onder druk staat: smalle kolommen moeten op knik berekend worden;
3. plotselinge richtingsverandering in een fijn of oppervlak, hoek; — oneffenheid, kuil in een rijweg;
4.korte, snelle buiging van het hoofd voorover, gevolgd door wederopheffing, inz. ten teken van toestemming, goedkeuring of begroeting: op een verkoping geeft de bieder vaak door een knik te kennen, dat hij het bod verhoogt; een knik beduidde haar dat zij vertrekken kon ; iem. met een vriendelijke knik groeten; een goedkeurend knikje.