(draaide in, heeft en is ingedraaid),
I. overg.,
1. door draaien in iets of binnenwaarts brengen: een schroef indraaien, in het hout; draai de pit wat in, naar beneden
2. met een draai doen komen in: hij draaide de wagen heel handig de stal in; — (fig.) iern. de doos, de kast indraaien, hem in arrest zetten ; ook maken dat hij in de gevangenis komt; evenzo iem. er indraaien, dat ook kan betekenen: hem een betrekking bezorgen; — zij heeft haar gat daar aardig ingedraaid, is daar handig weten in te komen, heeft zich daar handig genesteld; — zich ergens indraaien, ergens in weten te komen als lid, raadgever, bezoldigde kracht enz., zich ergens indringen: hij weet zich overal in te draaien;
II. onoverg., met een draai, draaiende in iets geraken: het rijtuig draaide de Waterstraat in; — de nor, de kast indraaien, er in terecht komen; — wat draai je toch uit en in, wat loop je telkens uit en in.