Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie Z
- Zijdegaas
- Zijdegaren
- Zijdeglans
- Zijdehandel
- Zijdehaspel
- Zijdehaspelaarster
- Zijdehoen
- Zijdehoentje
- Zijdehond
- Zijdeindustrie
- Zijdekaarde
- Zijdeklos
- Zijdelings
- Zijdemolen
- Zijden
- Zijden hemdje
- Zijdennetbot
- Zijdepapier
- Zijdepijn
- Zijdeplant
- Zijdereden
- Zijdereder
- Zijderups
- Zijdespinner
- Zijdespinnerij
- Zijdespoel
- Zijdestaarten
- Zijdesteek
- Zijdestreep
- Zijdeteelt
- Zijdetwijnder
- Zijdetwijnderij
- Zijdeur
- Zijdeverver
- Zijdeververij
- Zijdevlinder
- Zijdewatten
- Zijdewerk
- Zijdewerker
- Zijdewever
- Zijdeweverij
- Zijdewinde
- Zijdewinkel
- Zijdeworm
- Zijdgeweer
- Zijen
- Zijg
- Zijgalerij
- Zijgang
- Zijgbak
- Zijgdoek
- Zijgebergte
- Zijgebouw
- Zijgedeelte
- Zijgen
- Zijgnat
- Zijgraampje
- Zijgracht
- Zijig
- Zijingang
- Zijkamer
- Zijkanaal
- Zijkant
- Zijklep
- Zijknop
- Zijkrater
- Zijl
- Zijlaan
- Zijladder
- Zijlading
- Zijleuning
- Zijlicht
- Zijlijn
- Zijlings
- Zijlinie
- Zijloge
- Zijlok
- Zijloopsheid
- Zijloot
- Zijlosser
- Zijlpoort
- Zijluik
- Zijmagen
- Zijmuur
- Zijn
- Zijn, bezitt. vnw
- Zijnent, te
- Zijnenthalve
- Zijnentwege
- Zijnerzijds
- Zijnsbegrip
- Zijnswijze
- Zijopening
- Zijp
- Zijpad
- Zijpaneel
- Zijpas
- Zijpelen
- Zijperken
- Zijplank