Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Tweeling

betekenis & definitie

1. m. (-en), twee tegelijk, uit een zelfde dracht geboren kinderen samen: dat is een tweeling.

2. (gemeensl.) ieder van twee uit een zelfde dracht geboren kinderen; — de Tweelingen, sterrenbeeld, een der tekens van de dierenriem (aangeduid door II), Gastor en Pollux.

< >