Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie R
- Rijhandschoen
- Rijijzer
- Rijing
- Rijjool
- Rijk (gebied)
- Rijk (vermogend)
- Rijkaard
- Rijkameel
- Rijkbedeeld
- Rijkbegaafd
- Rijkdom
- Rijke
- Rijkelijk
- Rijkelui
- Rijkeluiskind
- Rijkeluiswens
- Rijkgeladen
- Rijkgezegend
- Rijkheid
- Rijkje
- Rijkleding
- Rijkleed
- Rijkmaker
- Rijknecht
- Rijkoets
- Rijkop
- Rijkostuum
- Rijkram
- Rijkruk
- Rijks-vlaanderen
- Rijksacademie
- Rijksaccountant
- Rijksacht
- Rijksadel
- Rijksadelaar
- Rijksadviseur
- Rijksadvocaat
- Rijksagent
- Rijksambt
- Rijksambtenaar
- Rijksappel
- Rijksarbeidsbeurs
- Rijksarchief
- Rijksarchitect
- Rijksarchivaris
- Rijksasyl
- Rijksban
- Rijksbanier
- Rijksbaron
- Rijksbedelaarsgesticht
- Rijksbediening
- Rijksbegroting
- Rijksbelang
- Rijksbelasting
- Rijksbelastingzaak
- Rijksbemiddelaar
- Rijksbestuur
- Rijksbestuurder
- Rijksbetrekking
- Rijksbeurs
- Rijksbodem
- Rijksbotermerk
- Rijksbouwmeester
- Rijksbureau
- Rijkscommissie
- Rijkscontrôlemerk
- Rijksdaalder
- Rijksdag
- Rijksdaggebouw
- Rijksdepot
- Rijksdienst
- Rijksdomein
- Rijkseigendom
- Rijksentrepot
- Rijksfondsen
- Rijksgebied
- Rijksgebouw
- Rijksgebouwendienst
- Rijksgesticht
- Rijksgezag
- Rijksgoed
- Rijksgraaf
- Rijksgrens
- Rijksgrond
- Rijksgrote
- Rijkshalve
- Rijkshogereburgerschool
- Rijkshotel
- Rijksingenieur
- Rijksinkomstenbelasting
- Rijksinrichting
- Rijksinsigniën
- Rijksinstelling
- Rijksinstituut
- Rijkskamergericht
- Rijkskanselier
- Rijkskantoor
- Rijkskas
- Rijkskassier
- Rijkskeuring
