Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie K
- Kanaalrif
- Kanaalschuif
- Kanaalsluis
- Kanaalstelsel
- Kanaalstralen
- Kanaaltje
- Kanaaltol
- Kanaalvak
- Kanaalvisser
- Kanaän
- Kanaäniet
- Kanaänitisch
- Kanaken
- Kanakenjager
- Kanalennet
- Kanalisatie
- Kanaliseren
- Kanalje
- Kanaljeachtig
- Kanappel
- Kanari(e)
- Kanarie
- Kanarieboom
- Kanariegeel
- Kanariegras
- Kanariekooi
- Kanariekruid
- Kanarieliefhebber
- Kanarieolie
- Kanarieorgeltje
- Kanariepiet
- Kanariepietje
- Kanarieras
- Kanariesek
- Kanarieslag
- Kanarieteelt
- Kanarietje
- Kanarievoer
- Kanarievogel
- Kanariewijn
- Kanariezaad
- Kanaster
- Kandeel
- Kandeeldag
- Kandeelfeest
- Kandeelkom
- Kandeelmaal
- Kandeelpot
- Kandelaar
- Kandelaartje
- Kandelaber
- Kandelaren
- Kandij
- Kandijgruis
- Kandijklontje
- Kandijpot
- Kandijstroop
- Kandijsuiker
- Kaneel
- Kaneelachtig
- Kaneelappel
- Kaneelbast
- Kaneelbeschuitje
- Kaneelbloemen
- Kaneelbloesem
- Kaneelboom
- Kaneelbruin
- Kaneelbus
- Kaneelframboos
- Kaneelgeur
- Kaneelhout
- Kaneelkleur
- Kaneelkleurig
- Kaneelkoekje
- Kaneelkoffie
- Kaneellaurier
- Kaneellikeur
- Kaneelmolen
- Kaneelolie
- Kaneelpeer
- Kaneelpijp
- Kaneelreuk
- Kaneelroos
- Kaneelsaus
- Kaneelsigaar
- Kaneelsmaak
- Kaneelsteen
- Kaneelstok
- Kaneelstokje
- Kaneelstrooier
- Kaneelsuiker
- Kaneelwafel
- Kaneelwater
- Kaneelwijn
- Kaneelzoet(e)
- Kaneelzuur
- Kanefas
- Kanelig
- Kanenbraden
- Kanenbrader
