Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kaneel

betekenis & definitie

v. en o., de gedroogde binnenbast van de kaneelboom, een bekende aromatische zelfstandigheid, in rolletjes (pijpen) in den handel gebracht en als specerij, zowel voor spijzen als dranken, gebruikt, na gestampt te zijn : fijne kaneel; rijst met kaneel; vgl. Pijpkaneel..

< >