Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Donker, zn

betekenis & definitie

o. en m., de toestand dat er geen licht is (in een ruimte of in ’t algemeen heersend), duisternis : in het (de) donker rondtasten ; — voor (het, de) donker thuis zijn, vóór het vallen van de avond ; — de donker overviel ons, de duisternis, de avond ; — het nachtelijk donker, de nachtelijke duisternis ; — tussen licht en donker, in de schemering ; — (fig.) hij knijpt de kat in (het) donker, haalt in stilte gemene streken uit.

< >