Donker, zn
o. en m., de toestand dat er geen licht is (in een ruimte of in ’t algemeen heersend), duisternis : in het (de) donker rondtasten ; — voor (het, de) donker thuis zijn, vóór het vallen van de avond ; — de donker overviel ons, de duisternis, de avond ; — het nachtelijk donker, d...