I. DEL
v. (-len),
1. duinvallei, laagte, dal tussen de duinheuvels ;
2. kuil of gat in een weg ;
3. lage slootkant die een paar maal ’s jaars moet opgehaald worden.
II. DEL
v. (-len),
1. slons, slordige vrouw ; slet, gemeen vrouwspersoon: een del van een wijf;
2. vod, flard: de dellen hangen er bij.