Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Boei, keten

betekenis & definitie

v. (-en),

1. ieder van een stel gepaarde (ijzeren) banden of beugels die om voeten of polsen van gevangenen gelegd worden : in boeien slaan, sluiten, klinken, kluisteren ; zijn boeien slaken, verbreken, afschudden;
2. (Ind.) gevangenis : de cipier van de boei te Malang; in de boei van Bangkalan waren 51 geïnterneerden;
3. (herald.) een dwars gelegde staaf met een half kringvormig ijzer aan elk einde;
4. (fig.) al wat de vrijheid van beweging belet of belemmert: band ; de wintervorst heeft de wateren in boeien geslagen; — een volk in boeien, een geknecht volk ; — gouden boeien, rijkdom en aanzien die iem. met zijn vrijheid gekocht heeft.

< >