I. (polste, heeft gepolst), (Zuidn.) de pols voelen.
II. (polste, heeft gepolst),
1. met een polsstok in het water roeren, om de vis in de netten te jagen;
2. met een stok in het water voelen om de diepte van het water of de gesteldheid van de bodem te onderzoeken ; (ook) naar een in ’t water liggend voorwerp zoeken : houdt op te polsen en te haken (Staring);
3. (fig.) (iem.) uithoren; iemands mening, zijn gevoelen, zijn plannen te weten trachten te komen: iem. over iets polsen.