m. (-s),
1. iem. die moet leven van het loon dat hij voor zijn (handen)arbeid krijgt: arbeiders op het veld, boerenarbeiders ; arbeiders in de venen, veenwerkers ; arbeiders in verschillende takken van nijverheid, werklieden; — spr. de arbeider is zijn loon waardig ;
2. iem. die op geestelijk of zedelijk gebied krachtig werkzaam is: een arbeider in de wijngaard des Heren (vooral van geestelijken gezegd);
3. (techn.) zekere rol in kaardmachines, zie Arbeidsrol.