(zweefde af, is afgezweefd),
1. zich zwevend verwijderen, van zeer lichte voorwerpen, inz. veren, en van vogels, geesten en denkbeeldige gevleugelde wezens gezegd; — fig.: soms dreigt een zoete naam mijn lippen af te zweven ;
2. zwevend nederwaarts komen, zacht en langzaam op de luchtstroom nederdalen : een goede genius die deernisvol ten hemel af kwam zweven.