Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Afzwieren

betekenis & definitie

(zwierde af, is en heeft afgezwierd),

1. (inz. van schaatsenrijders en dansers) zich zwierend verwijderen, met vlugge wending wegspoeden: met een behendige draai zwierde hij van de baan af;
2. (van los afhangende voorwerpen, als vlaggen, wimpels, linten, pluimen, haarlokken, takjes enz.) nederwaarts zwieren; afhangende op de luchtstroom heen en weder wapperen of fladderen: ’t glinstrend hoofdhaar zwiert van ’t blozend aangezicht in vloeiende' amber af;
3. zwierend naar beneden komen (van opgewonden en uitgelaten personen, of wel van beschonkenen gezegd): wat voor een vrolijk partijtje komt daar van de heuvel afzwieren ?
4. ten einde zwieren : de paren zwierden de balzaal af ;
5. wat (vrij wat, heel wat enz.) afzwieren, veel aan de zwier zijn: die twee hebben in hun studententijd wat afgezwierd.

< >