v., het afzenden : de afzending van een afgevaardigde, van goederen, brieven enz.
AFZENGEN, (zengde af, heeft afgezengd),
1. door schroeihitte afblakeren, afschroeien: veren van een vogel, haar van een huid afzengen ; ook : iem. de haren afzengen ;
2. van stoppels enz. ontdoen, door die er af te branden : geplukte eendvogels, hoenders enz. afzengen ; — fig. : afgezengde velden, door de brandende zonnehitte verschroeid en kaal geworden; ook : platgebrand.