bn. en bw. (-er, -st), [het is niet altijd mogelijk het bijv. naamw. van het tegenw. deelw. te onderscheiden, zie derh. ook Afwisselen, II, 2]
I. bn., elkander vervangende, opvolgende; veranderlijk, verscheidenheid aanbiedend : de meest afwisselende meningen hoorde men verkondigen ; een zeer afwisselend landschap ;
II.bw., bij afwisseling, beurtelings : mannen en vrouwen zongen afwisselend.