bn. (-er, -st),
1. geneigd tot veranderen, onbestendig, ongestadig, onvast, wispelturig: de mode, het weer, de wind is veranderlijk; een veranderlijk mens ; hij is veranderlijk als de wind ; niets zo veranderlijk als de fortuin ; 2. anders, groter, kleiner enz. kunnende worden : een veranderlijke grootheid ; veranderlijke sterren, waarvan de helderheid (periodiek) toe- of afneemt.