v. (-en),
1. de daad of werking van afstoten, het afstoten: na de afstoting worden de huiden weder in de kalkkuip gelegd ;
2. (eig.) (van lichamen in de natuur) de werking der natuurkracht waardoor een lichaam een ander van zich verwijdert, het tegenovergestelde van aantrekking : de onderlinge afstoting van gelijknamige polen van de magneet; — (fig.) (van pers.) de invloed waardoor een zaak of een persoon iemand als ’t ware terug doet deinzen, hem afkeer of tegenzin inboezemt: de beurtelingse aantrekking en afstoting welke zijn makker op hem uitoefende.