(steeg af, is afgestegen), (stijgen heeft hier nog de betekenis van gaan),
1. naar beneden komen of gaan: zij stegen ettelijke trappen af en kwamen in de tuin ; (van) een berg afstijgen, een helling af stijgen; uit een schip in een boot afstijgen ;
2. (in ’t bijz.) van een rijdier stijgen of uitstappen uit een voertuig: van zijn paard, van een wagen af stijgen ; veelal absoluut: stijg af en bind uw paard vast.