(sopte af, heeft afgesopt),
1. (dunne vloeibare spijzen, als vla, saus, vleesnat enz. die zich op een schotel, bord enz. bevinden) er van wegnemen door ze te laten trekken in een stuk brood of beschuit dat men er in doopt en daarna opeet: saus van een bord, vla van een schaaltje, vleesnat van een schotel af soppen; ook met objects ver wiss. : schotels, borden enz. af soppen,
2. met water en zeep reinigen (inz. van geverfde oppervlakken).