(snoepte af, heeft atgesnoept),
1. iets lekkers stilletjes wegnemen en opeten ;
2. iem. iets af snoepen, het hem ontnemen door het weg te snoepen, meest oneig. : hem (net) vóór zijn met iets waaraan hem gelegen is, te doen of mede te delen, het voor zijn neus weghalen ; — een meisje een kusje af snoepen, steelsgewijze van haar nemen ;
3. dat kind heeft al wat af gesnoept, zeer veel gesnoept.