bw.,
1. met zachte, langzame of niet schokkende beweging; zachtjes, zoetjes;
2. (inz. in het Zuiden) geleidelijk, langzaam aan, langzamerhand: iets dat stillekens nader kwam; — stilletjes aan; dagen dat hij stilletjes aan begon mee te helpen in huis en op het veld;
3. (Zuidn.) slechts matig: hoe gaan de zaken? stillekens; — (van een zieke) minnetjes: nog niet beter met de kleine? nee, altijd stillekens maar;
4. met weinig gerucht, zachtjes: zij ging zitten en begon stilletjes te huilen; hij deed het zo stillekens en voorzichtig als hij kon;
5. op rustige, kalme, vreedzame wijze: om zo stilletjes mijn leven voort te zetten; stilletjes leven, teruggetrokken, inz. zonder ambt of beroep;
6. zonder er verder iets toe te doen, zonder in te grijpen of er zich mee te bemoeien: ik wou dat je haar stilletjes thuis gelaten had; ze mocht er stilletjes afblijven;
7. heimelijk, steelsgewijze: hij stopte haar stilletjes wat geld in de hand.